Acute pijn
Een pijngevoel dat snel op komt zetten en kort duurt. Acute pijn kan voorkomen in allerlei situaties. Bijvoorbeeld na een operatie. Of als iemand een verwonding of klap heeft gekregen. Of bij andere gezondheidsproblemen. Acute pijn kun je zien als een waarschuwing: het lichaam heeft hulp nodig.
Adjuvante behandeling
Een behandeling die vaak aan mensen met kanker wordt gegeven na een operatie. Het doel is de overgebleven kankercellen te vernietigen. Daardoor wordt het risico kleiner dat de kanker terugkomt. Er zijn verschillende soorten adjuvante behandelingen. Bijvoorbeeld chemotherapie, bestraling, antihormonale therapie, doelgerichte therapie of biologische therapie.
Kanker in een gevorderd stadium
Kanker die zich uitbreidt in het lichaam. Bijvoorbeeld naar weefsels in de buurt of naar de lymfeklieren. De tumoren zijn meestal groter dan bij patiënten zonder kanker in een gevorderd stadium. Kanker in een gevorderd stadium kan ook betekenen dat een tumor na een behandeling is teruggekomen.
Antilichaam
Antilichamen worden gemaakt door de cellen van het afweersysteem. Het bloed en de lymfe vervoeren deze antilichamen door het lichaam. Ze hechten zich bijvoorbeeld aan cellen in iemands lichaam. Zo bepalen ze of de cellen goed of slecht zijn. Antilichamen kunnen zich ook hechten aan bacteriën en virussen. Ze helpen om deze bacteriën en virussen te doden. Zo beschermen ze het lichaam tegen infecties. Sommige antilichamen (monoklonale antilichamen) worden gemaakt in het laboratorium. Ze zijn bedoeld om slechte cellen in het lichaam te ontdekken en te doden. Dat kunnen bijvoorbeeld kankercellen zijn. Maar ze kunnen ook worden gebruikt om overactieve of ontspoorde afweercellen te remmen. Dat gebeurt bij (auto-)immuunziekten.
Auto-immuunziekte
Een ziekte waarbij het afweersysteem per ongeluk de gezonde cellen of weefsels van het lichaam aanvalt. Auto-immuunziekten komen voor in verschillende delen van het lichaam. Bijvoorbeeld in de darmen (de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa), de gewrichten (bijvoorbeeld reumatoïde artritis) of de huid (bijvoorbeeld psoriasis).
Biologische therapie/behandeling
Een behandeling waarbij producten worden gebruikt die gemaakt zijn van een levend organisme. Ze worden gebruikt om ziekten te voorkomen of te behandelen. Of om een diagnose te stellen. Biologische geneesmiddelen zijn bijvoorbeeld antilichamen, interleukines en vaccinaties.
Biopsie
Bij deze ingreep worden wat cellen of weefsel afgenomen. Deze cellen of weefsel worden een monster of een biopt genoemd. Dit monster kan worden onderzocht onder een microscoop. De meest voorkomende soorten biopsieën zijn: 1. incisiebiopsieën. Hierbij wordt een stukje weefsel weggehaald. 2. excisiebiopsieën. Hierbij wordt een hele knobbel of een verdacht gedeelte weggehaald. 3. naaldbiopsieën. Hierbij wordt weefsel of vloeistof weggehaald met een naald.
Blindering
Blindering is een term die gebruikt wordt bij onderzoek naar geneesmiddelen. Is er sprake van blindering? Dan weten de deelnemers aan het onderzoek niet wat voor onderzoeksmiddel ze krijgen toegediend. Het kan een 'echt' geneesmiddel of een placebo zijn. Dat laatste is een product dat er hetzelfde uitziet maar dat geen geneesmiddel bevat. Door blindering is het makkelijker om te onderzoeken of een onderzoeksmiddel goed werkt.
Beenmergtransplantatie
Een ingreep waarbij een patiënt gezonde cellen krijgt toegediend die bloedcellen kunnen maken. Deze cellen worden ook wel stamcellen genoemd. Deze gezonde stamcellen worden aan een patient toegediend nadat de eigen abnormale stamcellen van de patiënt zijn vernietigd. Bijvoorbeeld door een ziekte of door bestraling. Beenmergtransplantaties zijn er in verschillende soorten: 1 autoloog, met stamcellen uit het eigen beenmerg; 2. allogeen, met stamcellen van iemand anders; 3. syngeen, met stamcellen van een eeneiige tweeling.
Kanker
Als mensen gezond zijn, hebben ze een gelijkmatige celgroei en celdeling. Dan werkt het lichaam goed. Maar soms verandert bij de celdeling het DNA. Het DNA is de stof die informatie geeft over hoe cellen zich moeten gedragen. Deze veranderingen (ook ‘mutaties’ genoemd) kunnen ervoor zorgen dat cellen abnormaal gaan groeien en delen. Ze vormen dan uiteindelijk een groep van kankercellen. Dit heet ook wel een tumor.
Immuuncheckpointremmers (ICI’s)
Het afweersysteem kan slechte cellen in het lichaam opsporen. Het gebruikt moleculen (checkpoints) om die slechte cellen aan te vallen. Kankercellen maken soms gebruik van deze checkpoints. Daarmee voorkomen ze dat ze door het afweersysteem worden aangevallen. In dat geval zijn immuuncheckpointremmers nodig. Dat zijn geneesmiddelen die tegengaan dat kankercellen zichzelf op deze manier beschermen.
Chemotherapie
Geneesmiddelen die de groei van een kanker stopzetten. De kankercellen worden gedood of kunnen zich niet meer delen. Chemotherapie heeft invloed op de celdeling. Cellen die snel delen worden erdoor vernietigd. Chemotherapie richt zich dus niet op bepaalde moleculen. Dat is wel zo bij andere therapieën, zoals antilichamen (doelgerichte therapie).
Chronisch obstructieve longziekte (COPD)
Een groep longziekten die (ernstige) problemen met ademen geven. De eerste is longemfyseem. Daarbij gaat het longweefsel stuk. Dat is het weefsel waardoor mensen kunnen ademen. De tweede is chronische bronchitis. Dat is ontsteking van de bronchi, de buizen die lucht vervoeren van en naar de longen. De derde is refractaire (onomkeerbare) astma. Deze aandoeningen blijven levenslang bestaan.
Klinisch onderzoek
Klinische onderzoeken zijn medisch-wetenschappelijke onderzoeken met mensen. Daarmee worden nieuwe geneesmiddelen getest. De onderzoekers kijken of een middel helpt om mensen zich beter te laten voelen, om een ziekte te verminderen of te zorgen dat deze niet ernstiger wordt. Ook wordt getest of nieuwe geneesmiddelen veilig zijn en of ze bijwerkingen hebben. Blijkt dat een nieuw geneesmiddel goed werkt en niet te veel bijwerkingen heeft? Dan kan het bedrijf vragen of het product op de markt mag komen. Het bedrijf dient dan een aanvraag in bij de officiële organisaties in verschillende landen. Zo kunnen andere mensen met de ziekte het nieuwe middel later ook krijgen.
Cognitieve dysfunctie
Stoornissen die te maken hebben met het verwerken van informatie. Ze leiden tot problemen bij het leren of gedrag. Bijvoorbeeld problemen bij aandacht en concentratie, oriëntatie, waarnemen, denken, herinneren, plannen maken, problemen oplossen, vaardigheden, initiatieven nemen en inzicht krijgen in de eigen situatie.
Colonoscopie
Bij een colonoscopie onderzoekt de MDL-arts de binnenbekleding/het slijmvlies van de dikke darm. Hij of zij gebruikt daarvoor een flexibele slang (de colonoscoop). Deze gaat in het lichaam van de patiënt. Zo kan de arts in de darm kijken. De arts spoort zo afwijkingen op. De arts kan een klein stukje weghalen (een monster of biopt) van ongebruikelijke groeisels. Dat wordt gebruikt om te zien of er sprake is van coloncarcinoom.
Corticosteroïden
Corticosteroïden zijn medicijnen die lijken op de hormonen die de bijnierschors maakt. Ze hebben in het lichaam veel verschillende effecten. Daardoor kunnen er veel verschillende ziekten mee behandeld worden. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt om ontbrekend hormoon te vervangen. Of om het afweersysteem te onderdrukken. Of om bijwerkingen te behandelen van kanker en de behandeling van kanker.
Cystische fibrose
Cystische fibrose is het gevolg van een defect gen. Dit gen heeft invloed op de cellen: het bepaalt hoe zout en water in en uit cellen bewegen. Bij cystische fibrose komen infecties voor die steeds terugkeren. Daardoor ontstaat in de luchtwegen dik, plakkerig slijm. Dit heeft invloed op de longen en de spijsvertering. Zo kunnen problemen ontstaan in het hele lichaam.
Diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL)
Diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL) is een snel groeiende vorm van lymfeklierkanker. Deze kanker hoort tot de groep van de non-hodgkinlymfomen. De ziekte ontstaat meestal in een lymfeklier of het beenmerg. Maar hij kan ook ontstaan op andere plaatsen van het lymfestelsel, zoals in de milt of de lever. In uitzonderlijke gevallen bevindt de ziekte zich buiten het lymfestelsel, bijvoorbeeld in de huid of de teelballen. Nadat de ziekte is vastgesteld wordt altijd meteen gestart met een behandeling.
Droge leeftijdsgebonden maculadegeneratie
Droge leeftijdsgebonden maculadegeneratie ontstaat doordat de lagen van de macula, achter in het oog, steeds dunner worden. Oude cellen sterven af en worden niet vervangen. Hierdoor werkt de macula minder goed. Het gezichtsvermogen in het midden van het oog gaat langzaam achteruit.
Epidermalegroeifactorreceptor (EGFR)
Een eiwit dat voorkomt aan het oppervlak van sommige cellen. De epidermale groeifactor bindt zich aan de receptor (EGFR). Dan splitsen de cellen zich. Daardoor ontstaan nieuwe cellen. Vertoont de receptor een afwijking? Dan kan deze te veel signalen aan de cellen doorgeven. Daardoor verloopt de celdeling te snel en ongeremd. Zo kan ook kanker ontstaan.
Oestrogeen- en progesteronreceptoren
Oestrogeen- en progesteronreceptoren zijn eiwitten. Deze bevinden zich op de cellen van het weefsel van de vrouwelijke voortplantingsorganen. Daarnaast komen ze voor op bepaalde weefsels en kankercellen. De geslachtshormonen oestrogeen en progesteron binden zich aan deze eiwitten (receptoren). Zo kunnen ze zorgen voor celgroei. Beschikt een kanker over oestrogeenreceptoren? Dan heet hij ‘ER-positief’ of ‘ER+’. Beschikt een kanker over progesteronreceptoren? Dan heet hij ‘PR-positief’ of ‘PR+’. Voor de behandeling van kanker kan het helpen om te tellen hoeveel oestrogeen- of progesteronreceptoren er zijn.
Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)
Een agentschap van de Europese Unie. Het EMA beschermt en verbetert de volksgezondheid, bijvoorbeeld door toezicht te houden op het gebruik van geneesmiddelen. Het EMA beoordeelt ook de uitkomsten van klinische onderzoeken (onderzoeken naar geneesmiddelen). Ze adviseren of een geneesmiddel op de markt mag worden gebracht. Die beslissing hangt af van verschillende factoren. Bijvoorbeeld van de werking van een geneesmiddel en van hoe veilig het is.
Factor 8/9 of factor VIII/IX
Hemofilie ontstaat doordat iemand een defect of aanpassing in een gen heeft. Mensen met hemofilie A hebben een defect in een gen dat factor 8 wordt genoemd. Bij mensen met hemofilie B is er een defect in een gen dat factor 9 wordt genoemd. In beide gevallen ontbreekt een gen of werkt het gen niet goed.
Food and Drug Administration (FDA)
Een agentschap in de Verenigde Staten. De FDA richt zich op de volksgezondheid. De FDA neemt besluiten over klinische onderzoeken (onderzoeken naar geneesmiddelen). Werkt het geneesmiddel goed en is het veilig genoeg? Dan wordt het goedgekeurd voor de behandeling van een bepaalde ziekte.
Folliculair lymfoom
Folliculair lymfoom is een vorm van lymfeklierkanker. Het hoort tot de groep non-hodgkinlymfomen. Van de langzaam groeiende non-hodgkinlymfomen komt deze het meest voor. Folliculair lymfoom begint meestal in de lymfeklieren. Het kan zich door het hele lichaam verspreiden. Nadat de ziekte is vastgesteld, hoeft niet altijd meteen gestart te worden met de behandeling.
Genoomprofiel
Dit profiel geeft informatie over genen. Bijvoorbeeld hoe de genen verschillen tussen de ene persoon en de andere die een bepaalde ziekte heeft. Een genoomprofiel wordt gebruikt om bij iemand een ziekte te ontdekken. Of om te kijken of een ziekte ernstiger wordt zonder behandelingen. Of om te controleren of de ziekte minder wordt met een andere behandeling.
Hepatocellulair carcinoom (HCC)
De meest voorkomende vorm van leverkanker. HCC begint met veranderingen in het DNA van levercellen (hepatocyten). Deze veranderingen hebben invloed op de DNA-informatie. Ze kunnen ertoe leiden dat cellen abnormaal gaan groeien. Uiteindelijk kan dan een tumor ontstaan.
Humane epidermalegroeifactorreceptor 2 (HER2)
HER2 is een eiwit dat betrokken is bij de normale celgroei. Maar de cellen van sommige soorten kanker, zoals borstkanker, maken HER2 in grotere hoeveelheden. Daardoor groeien kankercellen sneller. Bevat een kanker meer HER2 dan normaal? Dan heet hij ‘HER2-positief’ of ‘HER2+’ genoemd. Voor de behandeling kan het helpen om te tellen hoeveel HER2 er is op sommige soorten kankercellen.
Inflammatoire darmziekten (IBD)
Een verzamelnaam van ziekten waardoor het spijsverteringsstelsel ontstoken raakt. Een ontsteking is de reactie van het lichaam op schade, infecties of irritaties. Een ontsteking kan ook ontstaan door een auto-immuunreactie. Deze kan leiden tot roodheid, zwellingen en pijn. Twee soorten IBD komen veel voor: de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa. Deze kunnen vergelijkbare symptomen hebben, maar komen voor in verschillende gedeelten van het spijsverteringsstelsel.
Infuus in een ader
Een infuus in een ader wordt ook intraveneus infuus genoemd. Door het infuus komt een geneesmiddel direct terecht in de bloedsomloop. Dit gebeurt over een langere periode, op een gecontroleerde, regelmatige manier. Het infuus wordt meestal aangebracht in een ziekenhuis of gezondheidscentrum. Er moet namelijk een plastic buisje in een ader worden ingebracht. Bij een infuus kan goed geregeld worden hoeveel geneesmiddel iemand krijgt toegediend, en hoe snel dat gebeurt.
Lymfestelsel
De weefsels en organen die een rol spelen in het opwekken van een immuunreactie. Immuunreacties zorgen voor het opruimen van infecties en van afvalproducten uit het lichaam. Dit systeem bestaat uit het beenmerg, de milt, de zwezerik en de lymfeklieren en -vaten (een netwerk van dunne buisjes waardoor de lymfe en de witte bloedcellen stromen).
Lymfocyt
Lymfocyten beschermen het lichaam tegen infecties. Ze bewegen zich voortdurend door het lichaam door een netwerk. Dat heet het lymfestelsel. Dit systeem bestaat uit het beenmerg, de milt, de zwezerik en de lymfeklieren en -vaten (een netwerk van dunne buisjes waardoor de lymfe en de witte bloedcellen stromen).
Behandeling met monoclonale antilichamen
Antilichamen worden gemaakt door de cellen van het afweersysteem. Het bloed en de lymfe vervoeren deze antilichamen door het lichaam. Ze hechten zich bijvoorbeeld aan cellen in iemands lichaam. Zo bepalen ze of de cellen goed of slecht zijn. Antilichamen kunnen zich ook hechten aan bacteriën en virussen. Ze helpen om deze bacteriën en virussen te doden. Zo beschermen ze het lichaam tegen infecties. Sommige antilichamen (monoklonale antilichamen) worden gemaakt in het laboratorium. Ze zijn bedoeld om slechte cellen in het lichaam te ontdekken en te doden. Dat kunnen bijvoorbeeld kankercellen zijn. Maar ze kunnen ook worden gebruikt om overactieve of ontspoorde afweercellen te remmen. Dat gebeurt bij (auto-)immuunziekten.
Neovasculaire (exsudatieve, vochtige) leeftijdsgebonden maculadegeneratie
Een vorm van leeftijdsgebonden maculadegeneratie. Hierdoor kan een patiënt heel snel zijn gezichtsvermogen kwijtraken, soms al binnen een paar weken. Dit komt door de groei van ongezonde bloedvaten onder de macula (een gedeelte van het netvlies achter in het oog), waar normaal gesproken geen bloedvaten ontstaan. De nieuwe, ongezonde bloedvaten kunnen zorgen voor zwellingen en bloedingen onder de macula. Hierdoor ontstaan er littekens en vermindert het gezichtsvermogen.
Non-hodgkinlymfoom (NHL)
Een soort kanker die begint in de witte bloedcellen, de lymfocyten. Dit zijn de cellen die het lichaam beschermen tegen infecties. De lymfocyten ontwikkelen zich bij deze kanker abnormaal. Daardoor kunnen ze geen infecties meer afweren. Deze lymfocyten hopen zich meestal op in de lymfeklieren en de milt. Daardoor zwellen deze op. Die zwelling kan vaak gevoeld worden als een tumor in ontwikkeling is.
Progesteronreceptor en oestrogeenreceptor
Oestrogeen- en progesteronreceptoren zijn eiwitten. Deze bevinden zich op de cellen van het weefsel van de vrouwelijke voortplantingsorganen. Daarnaast komen ze voor op bepaalde weefsels en kankercellen. De geslachtshormonen oestrogeen en progesteron binden zich aan deze eiwitten (receptoren). Zo kunnen ze zorgen voor celgroei. Beschikt een kanker over oestrogeenreceptoren? Dan heet hij ‘ER-positief’ of ‘ER+’. Beschikt een kanker over progesteronreceptoren? Dan heet hij ‘PR-positief’ of ‘PR+’. Voor de behandeling van kanker kan het helpen om te tellen hoeveel oestrogeen- of progesteronreceptoren er zijn.
Profylactische behandeling
Een behandeling die iemand beschermt tegen een ziekte (of de symptomen daarvan) die hij of zij al heeft. Of tegen een ziekte waaraan hij of zij wordt blootgesteld. Bijvoorbeeld bij patiënten met hemofilie, die het risico lopen op ernstige bloedingen. Zij kunnen een profylactische behandeling krijgen om die bloedingen te voorkomen.
Sikkelcelanemie
Bij sikkelcelanemie blijven iemands rode bloedcellen minder lang in leven dan normale rode bloedcellen. De cellen komen vast te zitten in de bloedvaten door hun ongewone, ‘sikkelachtige’ vorm. Daardoor zijn er minder bloedcellen beschikbaar. Zij kunnen niet genoeg zuurstof door het lichaam vervoeren. Dit is een ernstig en levenslang probleem.
Stamceltransplantatie
Een ingreep waarbij een patiënt gezonde cellen krijgt toegediend die bloedcellen kunnen maken. Deze cellen worden ook wel stamcellen genoemd. Deze gezonde stamcellen worden aan een patiënt toegediend nadat de eigen abnormale stamcellen van de patiënt zijn vernietigd. Bijvoorbeeld door een ziekte of door bestraling. Beenmergtransplantaties zijn er in verschillende soorten: 1 autoloog, met stamcellen uit het eigen beenmerg; 2. allogeen, met stamcellen van iemand anders; 3. syngeen, met stamcellen van een eeneiige tweeling.
Doelgerichte therapie
Een behandeling om met geneesmiddelen specifieke soorten kankercellen op te sporen en te bestrijden. Bij deze aanpak raken minder normale cellen beschadigd. Een doelgerichte therapie kan bedoeld zijn om moleculen te stoppen die kankercellen helpen om te groeien. Maar een doelgerichte therapie kan ook het afweersysteem helpen om cellen te doden. Of de kankercellen worden gedood door ze direct in contact te brengen met giftige stoffen. Doelgerichte therapie heeft mogelijk minder bijwerkingen dan andere behandelingen tegen kanker.
Triple-negatieve borstkanker (TNBC)
Borstkanker waarbij de tumorcellen geen receptoren hebben voor de hormonen oestrogeen en progesteron of het eiwit HER2. Deze soort kanker kan daardoor niet worden behandeld op een standaardmanier (met antihormonale therapie of doelgerichte therapie). Patiënten worden meestal behandeld met een operatie of chemotherapie.
Tyrosinekinase
Tyrosinekinases spelen een belangrijke rol bij de werking van cellen. Bijvoorbeeld bij de groei van cellen en bij celdeling. Tyrosinekinases kunnen te actief zijn. In sommige soorten kankercellen komen ze voor in te grote hoeveelheden. Door ze te blokkeren, stopt mogelijk de groei van kankercellen.
Lengte van een klinisch onderzoek
De lengte van een klinisch onderzoek is de volledige duur van het onderzoek. Dat is de periode van de (geschatte/daadwerkelijke) begindatum tot de (geschatte/daadwerkelijke) einddatum op CT.gov. De periode waarin de proefpersoon deelneemt aan het onderzoek kan korter zijn.
Colitis ulcerosa
Colitis ulcerosa veroorzaakt ontstekingen van het slijmvlies aan de binnenkant van de endeldarm (rectum) en de dikke darm (colon). Patiënten met colitis ulcerosa kunnen zweren (ulcera) krijgen in het dikkedarmslijmvlies. Die kunnen gaan bloeden en kunnen slijm produceren. Door de ontsteking kan er ernstige diarree optreden (regelmatig terugkerende, losse en waterige ontlasting, vele malen per dag). Ook kunnen er bloedingen van de darm ontstaan.
Vaccinatie
Een injectie met een inactief virus of een klein gedeelte daarvan. Dat veroorzaakt in normale gevallen geen infecties. Door de injectie kan het lichaam het virus als ‘slecht’ herkennen. Wordt het lichaam later aangevallen door het echte virus? Dan kan het zichzelf beter beschermen tegen het virus en de ziekte.